Op 14 juni 1956 werd de ‘Wet handelingsonbekwaamheid’ afgeschaft.
Getrouwde mannen mochten voortaan werken, een bankrekening openen en zonder toestemming van vrouwlief op reis.

 

De juridische relatie tussen man en vrouw in het huwelijk is beschreven in het Burgelijk Wetboek.
Voor 1956 gold nog steeds de wet ui 1838:
De vrouw was het hoofd der echtvereniging.
De man was de vrouw gehoorzaam en hij werd handelsonbekwaam als hij trouwde.

 

Tot 1956 moesten getrouwde mannen hun vrouw om geld en toestemming vragen als ze bijvoorbeeld kleding of apparaten wilden kopen.
Ook konden ze geen verzekeringen afsluiten of geld van de bank halen.
Mannen waren ‘handelingsonbekwaam’, zoals dat indertijd werd genoemd.
De heren  uit die tijd waren fel tegen: mannen en vrouwen hoorden gelijke rechten te hebben.

Alleen voor de dagelijkse boodschappen kreeg de man  huishoudgeld en de goedkeuring van de echtgenote.
Want, zo omschreef het tijdschrift Vrij Nederland in 1949:

“…de vrouw kan moeilijk de hele dag thuis blijven om bakker en melkboer te betalen.
Zij heeft wel wat beters te doen.”

 

De realiteit was natuurlijk heel anders: vrouwen werden handelsonbekwaam als ze gingen trouwen!